wie

{{wie}}{{/term}}

I 〈vragend voornaamwoord〉

1 qui ⇒ 〈onderwerp〉qui est-ce qui 〈andere zinsfuncties〉 qui est-ce que

♦voorbeelden:

1   ik weet niet wie je gezien hebt • je ne sais pas qui (est-ce que) tu as vu

     wie zegt dat? • qui dit ça?

II 〈betrekkelijk voornaamwoord〉

1 [met antecedent] 〈onderwerp, na voorzetsel〉 qui; 〈tweede naamval〉 dont; 〈lijdend voorwerp〉 que

2 [zonder antecedent]celui qui, celle qui, ceux qui, celles qui

♦voorbeelden:

1   de man wiens dood door ieder betreurd wordt • l'homme dont tout le monde déplore la mort

     het meisje (aan) wie ik het boek gaf • la fille à qui j'ai donné le livre

III 〈onbepaald voornaamwoord〉

1 [welke persoon dan ook] quiconque

♦voorbeelden:

1   wie er ook komt • qui que ce soit qui vienne

Deens-Russisch woordenboek. 2015.